HEER, U roep ik aan, kom mij te hulp, luister naar mij nu ik tot U roep. Laat mijn gebed voor U zijn als reukwerk, mijn geheven handen als een avondoffer.
Zet een wacht voor mijn mond, HEER, een post voor de deur van mijn lippen. Houd mijn hart ver van het kwaad, verleid het niet tot goddeloze daden met hen die onrecht bedrijven, laat mij niet eten van hun overvloed.
Zou een rechtvaardige mij slaan, het was mij een weldaad, zou hij mij straffen, het was balsem op mijn hoofd. Zou ik lijden onder de kwaden, dan nog bleef ik bidden, en werden hun leiders van de rotsen geworpen, van mij hoorden ze woorden van deernis.
Verspreid als de aarde, geploegd en omgewoeld, ligt ons gebeente bij de muil van het dodenrijk. Maar HEER, mijn God:
naar U zijn mijn ogen gericht, bij U schuil ik, giet mijn leven niet weg als water.
Behoed mij voor de strik die zij hebben gespannen, voor de valkuil van hen die onrecht doen. Laat de goddelozen in hun eigen netten raken en mij alleen ontkomen.